contactpublicationsprofessionalpersonal  
 

HOME > PERSONAL

 

CAUSATIEF

The topic of causative in Dutch is fascinating to me. I collected as many causatives as I could, even when only weakly plausible or incorrect (but funny). They are shown below (text in Dutch). Disclaimer: this is not part of my scientific work, it's more like a hobby. (C) Feijs 2004--2019.

Overname van gedeelten toegestaan mits met bronvermelding: "Loe Feijs Causatief Pagina". Gebruikte tekens: !! echte causatief, !? verwant maar niet in orde, ;) niet verwant.

De o-ui groep:
  • roken = laten ruiken !!
  • stoken = laten stuiken !!
  • zogen = laten zuigen !!
  • smoken = laten smuiken !! (smoken is roken, smuiken is misten)
  • slopen = laten sluipen !! (slopen als omlaag halen, sluipen als laag zijn)
  • dokken = laten duiken !?
  • soppen = laten (ver)zuipen !?
  • stoven = laten stuiven !?
  • stoten = laten stuiten !?
  • kloven = laten kluiven !?
  • snoeven = laten snuiven !?
  • tooien = laten tuien ;)
  • pompen = laten pimpelen !? (pimpelen is zuipen, slempen)
  • doden = laten duiden ;) (offerdieren doden om toekomst te lezen)
  • polen = laten puilen !? (polen als "polariteit aanbrengen" en puilen als uitpuilen, d.w.z. polen hebben)
  • komen = laten kuimen ;) (komen als in klaarkomen, kuimen is kreunen)
  • kopen = laten kuipen ;) (kuipen als in kuiperij, d.w.z. intrige, omkoperij)
  • tornen = laten turnen !? (tornen is keren, wenden, turnen is gym-oefeningen doen, verwant via Engels)
  • poffen = laten puffen (poffen is verhitten b.v. kastanje of mais zodat die barst en de lucht eruit gelaten wordt) nieuw toegevoegd 2019
  • bogen = laten buigen (bogen is zich beroemen, en dus de ander laten buigen uit respect of dankbaarheid) nieuw toegevoegd 2019
De e-i groep:
  • zetten = laten zitten !!
  • leggen = laten liggen !!
  • drenken = laten drinken !!
  • wenden = laten winden !! (winden als in opwinden d.w.z. draaien)
  • sprengen = laten springen !! (ook sprenkelen, spreng is bron)
  • klimmen = laten klemmen !! (zoals bij touwklimmen of paalklimmen waar je het touw of paal moet vastklemmen)
  • lekken = laten likken !?
  • verwittigen = laten weten !?
  • pennen = laten pinnen !? (pennen als vastzetten b.v. bij schaken)
  • pekken = laten pikken !? (plakken met pek, pikken als zelf plakken)
  • dekken = laten dikken ;) (dekken als paren, dikken als zwanger zijn)
  • pellen = laten pillen ;) (pillen als versleten trui met wol in rolletjes)
  • stekken = laten stikken ;) (stekken als op of aan een stok doen, stikken zoals aan galg of kruis)
De e-a groep:
  • vellen = laten vallen !!
  • wekken = laten waken !!
  • stellen = laten staan !!
  • wellen = laten wallen !! (doen koken, wallen is koken, cf. walm)
  • wreken = laten wraken !?
  • schetsen = laten schaatsen ;) (pen schaatsende beweging laten maken)
  • helen = laten halen ;) (helen als kopen van dief, halen als weghalen)
  • helen = laten halen ;) (helen als genezen, halen als in "het halen")
De oe-a groep:
  • voeren = laten varen !! (varen betekent ook rijden, bewegen)
Er is ook een groep waarbij het tweede woord een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord is in plaats van een werkwoord. Formeel heet dat geen causatief maar ik werk toch aan een lijstje van zulke woorden. Sommige al te gemakkelijke gevallen zoals steppen of kwekken zijn niet opgenomen vanwege stappen en kwaken.
  • krenken = krank maken !!
  • kerstenen = Christen maken !!
  • pletten = plat maken !!
  • temmen = tam maken !!
  • stremmen = stram maken !!
  • (ver)minken = mank maken !!
  • kwellen = kwaal maken !!
  • vest(ig)en = vast maken !!
  • tellen = (ge)tal maken !!
  • hengelen = laten hangen !!
  • belemmeren = lam maken !!
  • strekken = strak maken !!
  • spreken = spraak maken !!
  • zingen = zang maken !!
  • dringen = drang maken !!
  • schijten = scheet maken !!
  • richten = recht maken !!
  • breken = breuk maken !!
  • snuiten = snot maken !!
  • grijpen = greep maken !!
  • splijten = spleet maken !!
  • knijpen = kneep maken !!
  • deinzen = dans maken !!
  • stinken = stank maken !!
  • klinken = klank maken !!
  • drinken = dronk maken !? (let op: drank werkt andersom)
  • drijten = dreet maken !! (dreet is scheet)
  • denken = dank maken !! (dank vroeger ook wil, gedachte, dank)
  • hukken = hoek maken !! (hukken is hurken)
  • druipen = drop maken !! (drop is gestolde vloeistof)
  • (ver)lengen = lang maken !?
  • plengen = plas maken !?
  • spruiten = sport maken !? (sport als takje, trede van ladder)
  • spuiten = spot maken !? (spot is vochtvlek, cf. Engels spot)
  • weven = wafel maken !? (wafel als geruit patroon)
  • drillen = drol maken !? (drillen is draaien, boren)
Er is ook een groep werkwoord-causatieven waarbij de klinker niet verandert (geen Ablaut). De ANS (uitgave 1984, blz. 415) noemt er vijf: bewegen = laten bewegen, smelten = laten smelten, scheuren = laten scheuren, verkoelen = laten verkoelen, kraken = laten kraken. Er zijn er meer: leren, kleven, plakken, stikken, ruiken, breken, keren, wennen, slepen, bederven. Ook interessant: sick building (d.w.z. ziekmakend). Nog uit te zoeken: knakken/knikken, mennen/minnen, koteren/kittelen, wekken/wikken, luizen/lozen, dekken/dak, meten/maat, malen/meel, etsen/eten, voeren/varen, brennen/brand, klemmen/klamp, strekken/strak, vegen/vagen, ...

Bronnen: Marlies Philippa's on-line Inleiding etymologie geeft goede uitleg. Volgens de Taalgids (1859) op Dbnl bevat onze taal 16 kennelijke causatieven, namelijk beeten, (ge)neren, kwellen, leeren, leggen, leiden, neigen, sprengen (sprenkelen), steigen, vellen, voeren, wekken, wenden, zenden, zetten en zoogen. Zie ook Van Dale's Etymologisch woordenboek en ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst). In Wijnen's artikel brein*communicatie = grammatica (blz 16) wordt uitgelegd hoe kinderen de speciale causatieven van het type "breken = laten breken" soms tot regel verheffen en dan bijvoorbeeld "hij zakt het zeil" zeggen in plaats van "hij laat het zeil zakken".

Begrippen: Ablautend wil zeggen verkregen door klinkerverandering. Etymologisch wil zeggen op basis van taal-historisch onderzoek. Causatief verwijst naar het Latijnse causare dwz "veroorzaken".

Gotisch: Veel valt te leren van het verwante, inmiddels uitgestorven, Gotisch, waarin causatieven steeds op "jan" eindigen. Onderstaand overzicht bevat alle jan-woorden uit Streitberg's Wörterverzeignis van 1920, een Gotisch-Duits woordenboek. De Nederlandse aanduidingen zijn van mezelf. De letter þ (thorn) is zoiets als de Engelse "th". Bron: Streitberg pp. 283-306, online op Project Wulfila. Mijn persoonlijke theorie is dat het achtervoegen van "jan" een generatief procedé was dat ook werkte voor niet-werkwoorden. "jan" betekende ongeveer "doen", zoals nu soms ook (wij met) kinderen praten: Truusje plasje-doen? Dit valt te demonstreren voor bijvoeglijke naamwoorden b.v. ga-hveitjan "wit doen", onomatopoia b.v. hrukjan "hruk doen" (zoals een fazant of een schorre haan), en zelfstandige naamwoorden b.v. and-waurdjan "ont- woord doen" (cf. ons antwoorden). Het overeenkomstige werkwoord (het immediativum) is vaak niet te vinden (terwijl de uitleg in de Taalgids (1859) op Dbnl over de causatieve werkwoorden zich vooral op causativum/ immediativum paren richt, b.v. satjan/sitan: zetten/zitten). Op dezelfde plek in de Taalgids wordt uitgelegd hoe vervolgens satjan zetten werd terwijl sitan zitten werd. Natuurlijk is de i-wordt-a Ablaut te zien in satjan, maar de voor mij interessante vraag is of het primair de Ablaut was die uit X een woord maakt met betekenis X-doen of dat het de -jan toevoeging is die dat doet (waarbij de Ablaut secundair is, een gevolg).

Complicatie bij de generative-"jan"theorie: hoewel de causatieven op "jan" eindigen, zien hun verbogen vormen er weer heel anders uit, b.v. wagidata van "wagjan", zoals in de zin: Raus fram winda wagidata, Een riet door de wind bewogen, Mattheus 11:7. Opmerkelijk is dat Streitberg zegt dat de "da" vormen van het werkwoord voor "doen" komen (als middel om de verleden tijd en het voltooid deelwoord te vormen). Ik moet ook hier denken aan kindertaal: bewegen-deed, bewegen-(ge)-daan.
  • A: af-airzjan (verleiden) afar-laistjan (navolgen) af-dauþjan (doden) af-satjan (afzetten, ontslaan) af-swaggwjan (laten wankelen) af-walwjan (weg-rollen) af-wandjan (zich afwenden) ahjan (geloven) airzjan (verleiden) ana-hnaiwjan (neigen, neerleggen) ana-kumjan (gaan liggen) ana-mahtjan (verkrachten) ana-meljan (opschrijven) ana-nauþjan (noodzaken) ana-qiujan (wederbeleven) ana-stodjan (beginnen) andbahtjan (dienen) and-hafjan (antwoorden) and-hausjan (verhogen) and-huljan (onthullen) and-þagkjan sik (zich herinneren) and-wasjan (ontkleden) and-waurdjan (tegenspreken) at-angjan (tonen) at-garaihtjan (in orde brengen) at-lagjan (erbijleggen) at-snarpjan (aanraken, proeven) balwjan (kwellen) bandwjan (aanwijzen)
  • B: bi-abrjan (zich ontzetten) bidjan (bidden, vragen) bi-hlahjan (uitlachen) bi-kukjan (kussen) bi-laikan (bespotten, honen) bi-leiþan (verlaten, achterlaten) bi-rodjan (morren) bi-satjan (omgeven met) bi-sauljan (bevlekken) blaiþjan (barmhartig zijn) brukjan (nodig hebben, gebruiken) bugjan (kopen)
  • D: daupjan (dopen) dis-tahjan (verstrooien) dragkjan (drenken) drobjan (troebel maken, gek maken)
  • F: fair-weitjan (kijken) farjan (varen) faurhtjan (vrezen) faur-sigljan (verbinden) faur-walwjan (sluiten door ervoor-rollen) filu-waurdjan (veel woorden maken) fodjan (naderen) fra-atjan (te eten geven) fra-bugjan (verkopen) fra-gildjan (vergelden??) fra-qistjan (vernietigen) fraþjan (verstaan) fra-wardjan (tegronde richten) fra-wrohjan (beschuldigen) frijon (beminnen, vrijen?) fulla-fahjan (genoegdoen) fulla-fraþjan (bij vol verstand zijn) fulljan (vullen)
  • G: ga-bairhtjan (openbaren) ga-bleiþjan (zich ontfermen) ga-botjan (verbeteren) ga-brannjan (verbranden) ga-domjan (beoordelen) ga-dragkjan (drenken met) ga-frisahtjan (afbeelden) ga-fulljan (vervullen) ga-hailjan (vervaardigen) ga-hauhjan (verhogen) ga-hausjan (vernemen/verhoren?) ga-hrainjan (reinigen, bevrijden) ga-huljan (verhullen) ga-hveitjan (wit maken) ga-ibnjan (gelijkmaken) gairnjan (begeren) ga-lagjan (neerleggen) ga-latjan (ophouden) ga-laubjan (geloven) ga-lausjan (verlossen) ga-lewjan (verraden) ga-mainjan (gemeen maken) ga-manwjan (bereiden) ga-marzjan (ergeren) ga-matjan (eten, verteren) ga-maudjan (herinneren) ga-maurgjan (verkorten) ga-meljan (schrijven, opschrijven) ga-miþ-sandjan (meezenden) ga-motjan (ontmoeten) ga-naitjan (schenden, beschimpen) ga-nasjan (redden uit) ga-natjan (nat maken) ga-nohjan (toestaan cf. genoeg laten) ga-qiþan (afspreken, besluiten) ga-rahnjan (afschatten) ga-raihtjan (rechtvaardigen, richten) ga-raþjan (betalen) ga-sandjan (afzenden, verzenden) ga-satjan (neerzetten, neerleggen) ga-skapjan (scheppen) ga-skeirjan (verklaren) ga-soþjan (verzadigen) ga-stojan (richten, besluiten) ga-swikunþjan (openbaren) ga-tarhjan (onderscheiden) ga-tarnjan (vernietigen, verstoren) ga-taujan (bewerken) ga-timrjan (opbouwen) ga-tulgjan (vastmaken) ga-þrafstjan (troosten) gaumjan (opmerken) ga-wandjan (heenwenden, terugbrengen) ga-wasjan (bekleden met) ga-wurkjan (bewerken) ga-wenjan (menen)
  • H: haftjan (hangen aan) haiftsjan (vechten) hatjan (haten) hauhjan (hoog maken, verheerlijken) haurnjan (bazuinen) hausjan (horen, luisteren) hazjan (prijzen) hlahjan (lachen) hleibjan (sparen, ontzien) hnaiwjan (laag maken) hrukjan (kraaien) huggrjan (hongeren) hugjan (denken) huzdjan (schatten verzamelen)
  • I: idweitjan (smaden) in-agjan (bedreigen) in-maidjan (veranderen) in-sandjan (verzenden) in-trusgjan (inproppen)
  • K: kannjan (verkondigen) kaurjan (drukken) kausjan (proeven, leren kennen) kaupatjan (oorvijg geven) knussjan (knielen) kukjan (kussen)
  • L: laian, lauan, lojan (smaden) laisjan (leren) laistjan (volgen) latjan (traag maken, ophouden) laugnjan (loochenen) lausjan (losmaken) liuhtjan (lichten)
  • M: managjan (verveelvoudigen) manwjan (bereiden) marzjan (ergeren) matjan (eten) maurþjan (moorden) miþ-in-sandjan (mee naar binnen sturen) miþ-satjan (verplaatsen)
  • N: namnjan (noemen) nasjan (redden) natjan (natmaken)
  • P: plinsjan (dansen) praufetjan (voorspellen)
  • Q: qistjan (vernietigen)
  • R: rignjan (regenen) rodjan (praten)
  • S: saljan (herbergen, blijven) saljan (offeren) samjan sis (er goed uizien?) sandjan (zenden) satjan (zetten) silda-leikjan (zich verbazen) skaftjan sik (zich klaarmaken) skaþjan (schaden) sokjan (zoeken) stainjan (stenigen) stojan (richten) straujan (strooien)
  • T: taiknjan (tonen, tekenen) taujan (doen, maken) timrjan (timmeren, bouwen)
  • Þ: þagkjan, þankjan (denken) þairh-arbaidjan (door-werken) þaursjan (dorsten) þiuþjan (prijzen, deugd toekennen) þrafstjan (troosten) þragjan (lopen) þugkjan (dunken, menen)
  • U: ubil-waurdjan (smaden) ufarassjan (maken dat iets in overvloed voorhanden is) ufar-fulljan (overvol maken) ufar-skadwjan (overschatten) uf-bauljan (doen opbollen) uf-hausjan (gehoorzamen) uf-hlohjan (in lachen doen uitbarsten) uf-rakjan (oprekken) ur-raisjan (opwekken) ur-rannjan (op laten gaan) us-bugjan (kopen, omkopen) us-daudjan (beoefenen) us-fulljan (vervullen, volbrengen) us-hafjan (opheffen, wegnemen) us-hramjan (kruisigen) us-hrisjan (afschudden) us-kannjan (bekend maken) us-lagjan (uitstrekken, leggen) us-laubjan (veroorloven) us-lausjan (verlossen) us-qistjan (vernietigen) us-sandjan (uitzenden) us-satjan (uitzetten, uitzenden) us-skarjan (nuchter worden) us-sokjan (uitzoeken) us-taiknjan (uit-tekenen) us-þroþjan (instuderen) us-wandjan (zich afwenden) us-waurkjan (werkzaam zijn)
  • W: wagjan (bewegen) wahsjan (wassen, groeien) waila-merjan (de blijde boodschap verkondigen) waja-merjan (lasteren) wandjan (wenden) warjan (weren) wasjan (kleden) waurkjan (werken) weitwodjan (getuigenis afleggen) wopjan (roepen) wrohjan (beschuldigen)
Extra indicatie vóór de generative-"jan"theorie: de on-line bijbel-annotatie van Project Wulfila geeft ook een gezamenlijke vermelding van siponjan, iemand's leerling zijn, en siponeis, leerling (discipel?); in Streitberg's Wörterverzeignis heb ik siponjan en siponeis trouwens nog niet kunnen vinden (idem siujan naaien, zie Beekes).